De auteur (Roeselare, °1960) van deze blog is musicus (piano, orgel, koor), musicoloog (KULeuven, PhD 2014) en classicus (KULeuven, MA 1983, spec. Grieks, kandidaat PhD 2016 - ).
Beroepshalve geeft hij les (Latijn, Grieks, esthetica) aan het Klein Seminarie te Roeselare.
Naast freelancer als klavierbegeleider en muziekwetenschapper is hij lid van de Adriaen Willaert Stichting / Foundation (Roeselare) en van de Guido Gezellekring.

Op deze blog verken ik bij voorkeur domeinen van 'het onbesliste', i.h.b. deze waar ethiek & esthetiek, verhaal & wetenschap,
retoriek & filosofie elkaar kruisen.
Meer duiding hierover vindt de lezer op de introductiepagina van elk label.

wetenschappelijke bijdragen:

academia.edu




vrijdag 12 september 2014

Intro - L


Voor liefhebbers van poëzie, proza en theater zijn blogs een handig medium: je leert er nieuwe gedichten, verhalen of toneelstukken kennen en je kan er zelf je leesontdekkingen en -ontgoochelingen in kwijt. Het label ‘literatuur’ van mijn blog beantwoordt hieraan slechts in heel minieme mate. Ik wil het als (klassiek) filoloog veeleer hebben over de act van het schrijven en lezen, over de tekst als ontmoeting en over de relatie van de letteren met de overige kunstvormen. Ik voel me hierbij in het bijzonder aangesproken door de narratologische hermeneutiek van Paul Ricœur, waarvan de grondslag ten dele wordt beschreven in volgende boekpassage:


De tijd van het lezen is dezelfde als die we ervaren als we geconcentreerd aan het werk zijn, en niet voortdurend door piepende, zoemende of trillende telefoons onderbroken worden. Het is de tijd van de aandacht, rust en ontspanning die (…) noodzakelijk is om een nieuw initiatief te nemen. Het belang van het lezen van literatuur is volgens Ricœur dat het ons zowel naar deze tussentijd als naar ons zelf, ons innerlijk of onze binnenwereld, leidt, zodat ook de eigen verbeelding en creativiteit aangewakkerd worden. Een goed boek werkt als een soort spiegel; het geeft niet zozeer antwoord op de vraag wat we zijn, maar onthult wie we zijn. Het brengt ons niet alleen dichter bij de waarachtige, geleefde tijd, maar ook bij ons zelf. Daarom kan een goed boek ook inspirerend zijn en ons tot nieuwe interventies aanzetten. Ricœur noemt het ook wel “een oefenen in vrijheid”, omdat de literatuur ons de ruimte biedt ons eigen verhaal met telkens nieuwe ogen te (her)lezen. Instemmend citeert hij Proust, die aan het einde van De hervonden tijd schrijft: “Mijn werk moet zoiets zijn als de bril die ik gekocht heb bij de opticien van Combray. Het moet een middel zijn waarmee de lezer zichzelf kan lezen.” Literatuur helpt ons via het verhaal van een ander ons eigen verhaal te lezen en voert ons terug naar een subjectieve, ‘menselijke tijd’: “het is de koninklijke weg naar het menselijke zijn als een door tijd getekend bestaan”, meent Ricœur.

Joke J. Hermsen: Kairos. Een nieuwe bevlogenheid, De Arbeiderspers, Utrecht – Amsterdam – Antwerpen, 2014, pp. 134-135.

Misschien is de act van het lezen ook om andere redenen het soort van beleving dat het minst belemmerd wordt door externe factoren. Muziekbeleving verwacht van de uitvoerder een zekere vaardigheid en voorbereiding, van de luisteraar een zekere kennis en overgave. Zoals theater en film verwacht zij ook een ononderbroken concentratie van een publiek. Beeldende kunsten vragen dan weer om fysieke verplaatsing zonder de garantie op een comfortabele ontmoeting. Lezen kan overal, met tussenpozen en op elk denkbaar niveau. In dit perspectief zijn theaterrecensies, poëzie- en romanbesprekingen e.d. als het ware de reisverslagen van een lezer na zijn tocht doorheen het al dan niet fictionele universum van de schrijver.



Als ik mij al eens deze richting begeef, dat is het mij veeleer om de reiservaring te doen, niet om de evaluatie of de appreciatie die met een verslag of recensie gepaard gaan. Liever dan over de literaire genres als zelfstandige scheppingen wil ik het hebben over de ontmoeting met de ‘auteur buiten zijn comfortzone’, over de ‘esthetische ontgrenzing van teksten’ en over het ‘lezend tot zichzelf komen’. Deze drie aandachtspunten hebben gemeen dat zij zich situeren in het domein van onbesliste. Daar is nooit het laatste woord gezegd, zelfs niet met een onderbouwd waardeoordeel.

Auteurs, om te beginnen, kunnen op diverse manieren ’buiten hun comfortzone’ treden: vrijwillig, gedwongen of gelokt. Mij boeien vooral momenten waarop de schrijver de heerschappij over zijn tekst met een ander moet/wil delen, of wanneer de autoriteit van een tekst die van haar schepper compromitteert. Kortom: intertekstualiteit vanuit het perspectief van de maker. Bij fiction observeer ik graag hoe tekst zich in een andere context ook anders gaat gedragen, zichzelf vaak ook ‘te buiten gaat’: vertaald, hertaald of omgetaald; grafisch, picturaal of muzikaal gepresenteerd... Bij non-fiction voel ik mij aangetrokken tot discours waarvan de mix van betoog en verhaal de nuchtere datasprokkelaar doorgaans tegenstaat: brieven, dagboeken, memoires, getuigenissen, columns... De ricœuriaanse ontmoetingen met mezelf, die deze lectuur oplevert, bracht alvast aan het licht dat ik nooit een volbloed wetenschapper zal zijn. Immers, hoe nader ik tot de ander kom, hoe futieler een positivistische logica mij toeschijnt. Vandaar ook mijn onwrikbaar geloof in de complementariteit van ethiek en esthetiek in de meest brede zin van het woord.