Voor
liefhebbers van poëzie, proza en theater zijn blogs een handig medium: je leert
er nieuwe gedichten, verhalen of toneelstukken kennen en je kan er zelf je
leesontdekkingen en -ontgoochelingen in kwijt. Het label ‘literatuur’ van mijn blog beantwoordt hieraan slechts in heel minieme mate. Ik wil het als (klassiek) filoloog veeleer hebben over de act van het
schrijven en lezen, over de tekst als ontmoeting en over de relatie van de
letteren met de overige kunstvormen. Ik voel me hierbij in het bijzonder
aangesproken door de narratologische hermeneutiek van Paul Ricœur, waarvan de
grondslag ten dele wordt beschreven in volgende boekpassage:
De
tijd van het lezen is dezelfde als die we ervaren als we geconcentreerd aan het
werk zijn, en niet voortdurend door piepende, zoemende of trillende telefoons
onderbroken worden. Het is de tijd van de aandacht, rust en ontspanning die (…)
noodzakelijk is om een nieuw initiatief te nemen. Het belang van het lezen van
literatuur is volgens Ricœur dat het ons zowel naar deze tussentijd als naar
ons zelf, ons innerlijk of onze binnenwereld, leidt, zodat ook de eigen
verbeelding en creativiteit aangewakkerd worden. Een goed boek werkt als een
soort spiegel; het geeft niet zozeer antwoord op de vraag wat we zijn, maar
onthult wie we zijn. Het brengt ons
niet alleen dichter bij de waarachtige, geleefde tijd, maar ook bij ons zelf.
Daarom kan een goed boek ook inspirerend zijn en ons tot nieuwe interventies
aanzetten. Ricœur noemt het ook wel “een
oefenen in vrijheid”, omdat de literatuur ons de ruimte biedt ons eigen
verhaal met telkens nieuwe ogen te (her)lezen. Instemmend citeert hij Proust,
die aan het einde van De hervonden tijd
schrijft: “Mijn werk moet zoiets zijn als
de bril die ik gekocht heb bij de opticien van Combray. Het moet een middel
zijn waarmee de lezer zichzelf kan lezen.” Literatuur helpt ons via het
verhaal van een ander ons eigen verhaal te lezen en voert ons terug naar een
subjectieve, ‘menselijke tijd’: “het is
de koninklijke weg naar het menselijke zijn als een door tijd getekend
bestaan”, meent Ricœur.
Joke
J. Hermsen: Kairos. Een nieuwe bevlogenheid,
De Arbeiderspers, Utrecht – Amsterdam – Antwerpen, 2014, pp. 134-135.
Misschien
is de act van het lezen ook om andere redenen het soort van beleving dat het
minst belemmerd wordt door externe factoren. Muziekbeleving verwacht van de
uitvoerder een zekere vaardigheid en voorbereiding, van de luisteraar een
zekere kennis en overgave. Zoals theater en film verwacht zij ook een
ononderbroken concentratie van een publiek. Beeldende kunsten vragen dan weer
om fysieke verplaatsing zonder de garantie op een comfortabele ontmoeting.
Lezen kan overal, met tussenpozen en op elk denkbaar niveau. In dit perspectief
zijn theaterrecensies, poëzie- en romanbesprekingen e.d. als het ware de reisverslagen
van een lezer na zijn tocht doorheen het al dan niet fictionele universum van
de schrijver.
Als
ik mij al eens deze richting begeef, dat is het mij veeleer om de reiservaring
te doen, niet om de evaluatie of de appreciatie die met een verslag of recensie
gepaard gaan. Liever dan over de literaire genres als zelfstandige scheppingen
wil ik het hebben over de ontmoeting met de ‘auteur buiten zijn comfortzone’,
over de ‘esthetische ontgrenzing van teksten’ en over het ‘lezend tot zichzelf
komen’. Deze drie aandachtspunten hebben gemeen dat zij zich situeren in het
domein van onbesliste. Daar is nooit het laatste woord gezegd, zelfs niet met een onderbouwd waardeoordeel.
Auteurs, om te beginnen, kunnen op diverse manieren ’buiten hun comfortzone’ treden: vrijwillig, gedwongen of gelokt. Mij boeien vooral momenten waarop de schrijver de heerschappij over zijn tekst met een ander moet/wil delen, of wanneer de autoriteit van een tekst die van haar schepper compromitteert. Kortom: intertekstualiteit vanuit het perspectief van de maker. Bij fiction observeer ik graag hoe tekst zich in een andere context ook anders gaat gedragen, zichzelf vaak ook ‘te buiten gaat’: vertaald, hertaald of omgetaald; grafisch, picturaal of muzikaal gepresenteerd... Bij non-fiction voel ik mij aangetrokken tot discours waarvan de mix van betoog en verhaal de nuchtere datasprokkelaar doorgaans tegenstaat: brieven, dagboeken, memoires, getuigenissen, columns... De ricœuriaanse ontmoetingen met mezelf, die deze lectuur oplevert, bracht alvast aan het licht dat ik nooit een volbloed wetenschapper zal zijn. Immers, hoe nader ik tot de ander kom, hoe futieler een positivistische logica mij toeschijnt. Vandaar ook mijn onwrikbaar geloof in de complementariteit van ethiek en esthetiek in de meest brede zin van het woord.
Auteurs, om te beginnen, kunnen op diverse manieren ’buiten hun comfortzone’ treden: vrijwillig, gedwongen of gelokt. Mij boeien vooral momenten waarop de schrijver de heerschappij over zijn tekst met een ander moet/wil delen, of wanneer de autoriteit van een tekst die van haar schepper compromitteert. Kortom: intertekstualiteit vanuit het perspectief van de maker. Bij fiction observeer ik graag hoe tekst zich in een andere context ook anders gaat gedragen, zichzelf vaak ook ‘te buiten gaat’: vertaald, hertaald of omgetaald; grafisch, picturaal of muzikaal gepresenteerd... Bij non-fiction voel ik mij aangetrokken tot discours waarvan de mix van betoog en verhaal de nuchtere datasprokkelaar doorgaans tegenstaat: brieven, dagboeken, memoires, getuigenissen, columns... De ricœuriaanse ontmoetingen met mezelf, die deze lectuur oplevert, bracht alvast aan het licht dat ik nooit een volbloed wetenschapper zal zijn. Immers, hoe nader ik tot de ander kom, hoe futieler een positivistische logica mij toeschijnt. Vandaar ook mijn onwrikbaar geloof in de complementariteit van ethiek en esthetiek in de meest brede zin van het woord.